Waarom starten mijn koeien niet goed op?

Geschreven door
Kristine Piccart
Gepost op
24/12/2021

“Ik doe bij alle koeien precies hetzelfde, en toch zijn er soms koeien die slecht opstarten. Waarom doet de ene koe het wel goed aan het begin van de lactatie, en de andere niet?”

Vele melkveehouders zullen zich misschien herkennen in het bovenstaande. De transitieperiode rond afkalven is immers de meest kritieke fase voor melkvee. Waarom krijgt de ene koe bijvoorbeeld kalfziekte, en de andere niet? Wat maakt de ene koe gevoeliger voor uierontstekingen of lebmaagdraaiingen? In dit artikel gaan we dieper in op het belang van een goed transitiemanagement.

Veerkracht

Als we vragen aan veehouders om hun ideale koe te omschrijven, ligt het antwoord meestal in dezelfde lijn: “Een koe zonder problemen, eentje die goed melk geeft zonder dat ik er veel naar hoef om te kijken.” Die eigenschap wordt wel ook eens als “veerkracht” omschreven, oftewel het vermogen om zich aan te passen aan externe veranderingen, zoals rantsoenwijzigingen, temperatuurschommelingen, de aanwezigheid van bacteriën of virussen, … Veerkrachtige koeien zijn minder vatbaar voor slechte invloeden van buitenaf en herstellen ook sneller als ze dan toch een keer ziek worden [1].

De veerkracht of weerbaarheid van koeien wordt niet alleen door hun genetica bepaald, maar ook door het bedrijfsmanagement. Uit een recente studie van de Universiteit van Wageningen [1] blijkt dat de veerkracht op bedrijfsniveau (uitgedrukt als de afwijking van de verwachte melkgift) van jaar tot jaar kan verschillen – wat aangeeft dat het dus niet enkel om genetica draait. De onderzoekers zagen dat de aanwezigheid van pensverzuring de veerkracht van de koeien sterk ondermijnt. Het voermanagement, koecomfort en stalklimaat spelen hierbij uiteraard ook een grote rol.

Tipje van de ijsberg

De meeste gezondheidsproblemen bij melkvee zijn te herleiden tot de transitieperiode, zijnde 60 dagen voor tot 30 dagen na afkalven [2]. Transitieproblemen sluimeren vaak onder het oppervlak: aangetaste koeien vertonen meestal geen of subtiele ziekteverschijnselen, hoewel de melkgift lager is dan verwacht. De klinisch zieke koeien zijn dus slechts het topje van de ijsberg. Zo wijzen bloedonderzoeken aan dat bijna 50% van de koeien subklinische (onzichtbare) ketose doormaakt in de eerste 2 weken na afkalven [3] en te laag calciumgehalte heeft [4]. Deze dieren lopen ook een groter risico om andere gezondheidsproblemen te ontwikkelen.

Hieronder gaan we dieper in op 2 klassieke problemen in de opstart:

  • Slepende melkziekte (ketose):Enkele dagen voor het afkalven zal de voeropname van koeien spontaan dalen, terwijl de vraag naar energie net spectaculair toeneemt zodra de melkgift op gang komt. Deze mismatch tussen energievoorziening en -behoefte leidt tot een negatieve energiebalans. In beperkte mate is dit een normaal, fysiologisch verschijnsel bij verse koeien. De koe compenseert dit energietekort door haar eigen vetreserves aan te spreken, waarbij ketolichamen (zoals aceton en beta-hydroxyboterzuur) in de lever gevormd worden als alternatieve energiebron.
  • Bij grote energietekorten leidt dit echter tot slepende melkziekte (ketose) en vetopstapeling in de lever (leververvetting). De melkproductie daalt, terwijl de vet/eiwit verhouding toeneemt (>1.5). Koeien met slepende melkziekte eten en herkauwen minder, worden slomer (“luie koeien”) en magerder. Ze gaan dus ondermaats presteren. Koeien met subklinische ketose hebben ook meer kans om andere gezondheidsproblemen te ontwikkelen, zoals lebmaagdraaiingen, baarmoederontstekingen en kreupelheid [6].
picture-of-body-condition-score-system-for-cows

Koeien die te vet zijn op het moment van afkalven (body conditiescore > 3,5) hebben een grotere kans om ketose te ontwikkelen [5]. Afbeelding uit [17].

  • Kalfziekte (hypocalcemie):Melk (en biest in het bijzonder) zit boordevol calcium, wat betekent dat het voor koeien een grote uitdaging is om hun bloedcalciumpeil op niveau te houden na afkalven. Bij zware calciumtekorten treedt het typische beeld van kalfziekte op in de eerste 3 dagen na afkalven: de koe begint te wankelen en geraakt uiteindelijk niet meer overeind, terwijl haar oren koud aanvoelen en de spijsvertering stilvalt. Als er niet ingegrepen wordt, kent de ziekte in het laatste stadium een fatale afloop. Oudere koeien (+3 lactaties) en Jerseys lopen het meest risico op kalfziekte.
  • In de meeste gevallen van hypocalcemie (plasma Ca < 2.0 mmol/L) kan je echter niet aan de koe zien dat er iets mis is. Bij subklinische calciumtekorten gaan de spieren wel minder goed kunnen samentrekken, wat kan leiden tot mastitis (omdat het slotgat van de spenen blijft openstaan), het opblijven van de nageboorte (omdat de baarmoeder deze er niet kan uitpersen) en lebmaagdraaiingen (omdat het magencomplex slecht functioneert). Als veehouder word je dus geconfronteerd met een resem gezondheidsaandoeningen, die op het eerste gezicht niets te maken hebben met kalfziekte.

Een nieuwe visie op transitiemanagement?

Historisch berust het transitiemanagement op 2 belangrijke pijlers: het beperken van de negatieve energiebalans in de vroege lactatie en het in stand houden van de mineralenbalans. Niet alleen moet de rantsoensamenstelling goed in elkaar zitten, maar de koeien moeten ook hun (berekende) portie effectief kunnen opnemen. Overbezetting, te weinig plek aan het voerhek, (hitte)stress, onvoldoende drinkwater, … onderdrukken de drogestofopname nog meer, waardoor de kans op transitieproblemen na afkalven toeneemt.

De laatste jaren is er echter een nieuwe theorie opgedoken: sommige onderzoekers zijn van mening dat de negatieve energiebalans en het calciumgebrek niet zozeer de oorzaak, maar eerder het gevolg zijn van transitieproblemen [7]. De onderliggende oorzaak van stofwisselingsziektes moet volgens hen gezocht worden in het afweersysteem dat getriggerd wordt rond afkalven. Mogelijke triggers zijn infecties (bv. in de uier of baarmoeder), bacteriële gifstoffen, hittestress of darmverzuring die leidt tot een “leaky gut” of “lekkende darm” (bv. door een overmaat aan bestendig zetmeel in het rantsoen). De ontstekingsreactie hierop verbruikt veel glucose, terwijl deze bouwstof net noodzakelijk is voor de aanmaak van lactose in de uier. En minder lactose betekent minder melk. Door de ontstekingsreactie voelt de koe zich slecht in haar vel, en gaat ze minder vreten. Het gevolg: een groter energie- en calciumtekort.

Als deze theorie klopt, zou de focus van transitiemanagement dus nog meer moeten verschuiven naar het vermijden van “onstekingstriggers” en het stimuleren van een goede darmgezondheid. Wetenschappelijke studies over het gebruik van onstekingsremmers na afkalven leveren alvast beloftevolle resultaten op [8].

Praktische richtlijnen voor de droogstand

eating cows

1. Maximaliseer de voeropname in de droogstand. Zorg dat de droge koeien de hele dag door smakelijk, vers bereid voer ter beschikking hebben. Streef naar een gemiddelde drogestofopname van 12-14 kg per koe per dag. Het restvoer van de melkkoeien aan de droge koeien geven is geen goede optie: het smaakt immers niet meer zo fris, heeft niet per se de juiste samenstelling en de kans op broei neemt toe in de zomer. Stro kan wel een goede, structuurrijke aanvulling zijn. De haksellengte van stro heeft ook een invloed op de voeropname: kort gehakseld (< 4 cm) is beter dan lang stro (10 cm) [9]. Daarnaast voorzie je best 80 cm voerhekbreedte per koe (m.a.w. 1 voerplek per koe).

2. Bewaak de conditie van je koeien. In ideale omstandigheden kalven koeien af met een conditie score van 3,0-3,5 en wijzigt deze score ook niet meer tijdens de droogstand. Vooral koeien met een lange lactatie lopen het risico om vet de droogstand in te gaan en bijgevolg ketose te ontwikkelen in de volgende lactatie. De conditie kan in de 1ste maand van de droogstand nog enigszins bijgestuurd worden bij magere koeien, maar vette koeien mogen niet meer te veel achteruitgaan in conditie. De verklaring hiervoor ligt in de bijhorende vetmobilisatie, stijging van de NEFA-concentratie in het bloed en de kans op leververvetting [10].

cow_feed

3. Voorzie een gebalanceerd rantsoen. Aan het begin van de droogstand zouden koeien een schraal rantsoen voorgeschoteld moeten krijgen (750-800 VEM/kg DS; 12-13% RE) dat eveneens laag is in calcium en kalium. Stro kan bijgegeven worden om toch voldoende pensvulling te krijgen (zie boven), naast een aangepaste mineralenkern. Luzerne of graskuil van bemeste percelen kunnen problematisch zijn door de hoge kaliumgehalten (> 30 g/kg DS) – hoewel die gehaltes nogal variëren [11]. Aan het eind van de droogstand stijgt de energie- en eiwitbehoefte, terwijl de koeien net minder kunnen eten door de groeispurt van het ongeboren kalf en de ruimte die de baarmoeder inneemt, evenals door de veranderende hormoonhuishouding. Enkele weken voor het afkalven krijgen ze daarom best een rantsoen dat energie- en eiwitrijker is (850-900 VEM/kg DS; 14-15% RE). Vanuit nutritioneel standpunt is het dus interessant om de droge koeien in 2 groepen te splitsen, de zgn. “far-off groep” (van 8 tot 3 weken voor afkalven) en de “close-up groep” (vanaf 3 weken voor tot moment van afkalven) [12]. In onze streken wordt deze voederstrategie niet zo vaak toegepast door de relatief beperkte bedrijfsgroottes (vergeleken met bv. de Verenigde Staten). Werken met één uniforme droogstaande groep heeft daarentegen het voordeel dat het minder stress veroorzaakt.

4. Vermijd bruuske rantsoenwissels. De close-up periode wordt ook gebruikt om de pens geleidelijk te laten wennen aan het lactatierantsoen. Door bijvoorbeeld krachtvoerbrok bij te geven in de laatste weken van de dracht, tracht men de lengte en de omvang van de penspapillen te doen toenemen – wat de vertering in de vroege lactatie ten goede zou komen. (Dat laatste kon echter nog niet wetenschappelijk bewezen worden [13]). Vaak wordt geadviseerd te starten met 1 kg krachtvoer in de droogstand en dit op te bouwen naar 2 kg op het moment van afkalven. Sommige veehouders kiezen ervoor om hun droge koeien en (hoog)drachtige pinken de laatste 2 à 3 weken bij de lacterende koeien te laten lopen.

5. Beperk stress. Stress kan grote gevolgen hebben voor de productiviteit en gezondheid van melkvee. Koeien zijn kuddedieren met een bepaalde sociale rang en ze hebben stabiele relaties met hun kuddegenoten. Op dagen dat ze van groep moeten wisselen of in een nieuwe kudde terecht komen, kan de melkproductie met 4L zakken [14]. Andere negatieve effecten, zoals het verminderen van de voeropname en herkauwactiviteit, houden zeker 3 dagen na groepswissel aan [15;16]. Vooral vaarzen zijn gevoelig voor sociale stress. Groepswissels en verplaatsingen naar een andere stalafdeling zijn natuurlijk nooit helemaal uit te sluiten, maar een lagere bezettingsgraad of het implementeren van een vaste vaarzengroep kan wel soelaas bieden. Verplaats de koeien ook op rustige momenten in de dag.

6. Ontwikkel je eigen transitieprotocol. Er zijn verschillende goede manieren om de droogstand en de opstart te managen, maar elk bedrijf moet zijn eigen, specifieke werkwijzen ontwikkelen. Hoe en wanneer ga je koeien droogzetten? Weet je wat de droge koeien effectief eten? Wat doe je met vette koeien aan het eind van de lactatie? Hoe controleer je of de pasgekalfde koeien goed opstarten? … Zeker als je met (extern) personeel werkt, kan het nuttig zijn om deze processen te documenteren in vaste protocollen in overleg met je (voer)adviseurs en dierenarts. Op die manier creëer je consistentie en kan je makkelijk nieuwe werkkrachten trainen en duidelijk maken wat er van hen verwacht wordt. Het transitiemanagement draait om het monitoren van kritieke prestatie-indicatoren en resultaten, zodat er op tijd bijgestuurd kan worden. De registratie en periodieke analyse van gegevens staan hierbij centraal.